In april wordt het verschil tussen de zussen nog groter.
maakt een grote historische gebeurtenis mee en ontdekt, zoals dat heet, dat met de bevrijding dikwijls pas de oorlog komt. Voor
wacht er maar één grote gebeurtenis, op 6 april. Ze is jarig!
‘Omdat ik vandaag jarig ben krijg je een mooi blaadje postpapier. Fijn hè! Nu bedank ik je officieel voor het mooie cadeau! En alle brieven. Ik ben er echt blij mee. Zal ik eens zeggen wat ik alzo gekregen heb?’
Ria’s cadeautafel staat vol. Ze viert haar twintigste verjaardag met vrienden, buren, cadeaus, een prachtige bos tulpen van de tantes, een glas port en zelfgemaakte lekkernijen uit de keuken.
‘Gisteren ben ik aan het bakken geweest. Eerst had ik niks geen zin maar ik kreeg hoe langer hoe meer zin. Ik heb er het pond suiker van tanteaan gespendeerd gedeeltelijk en drieen wat wit meel. Voilà het resultaat: 60 knijpertjes 25 wafels, een nog nooit heb ik er een zo lekker gemaakt. En een Delftse frisse pudding.’
is er vol van, ze schrijft er dezelfde dag nog uitgebreid over. Een dag later schrijft ook
over alle gezelligheid. Op Nel’s verzoek heeft ze een babykleertje gemaakt voor het tweede kind van
dat elk moment geboren kan worden.
“Every stich is done with love!” Het pakketje komt niet aan, of pas ver na de bevrijding. In de latere brieven komt het als een running steeds terug: waar is het babykleertje? Je kan het als metafoor zien van het niet weten dat hoort bij de
die als ze uitbreekt nog niet eens een naam heeft.
Hoe de
in het leven van
binnendringt past in de oorlogsdefinitie van Mulisch. Het stroperig verstrijken van de tijd, waarin alles tien keer zo langzaam gaat, licht af en toe op
door de bliksem van absurde, meedogenloze, even bestiale als onbegrijpelijke gebeurtenissen. Bij
lees je de ongeloof en verwarring. Hoe te duiden wat je voor je ogen ziet gebeuren?
‘Telkens kwamen er diewilden hebben nog. ’s Nachts hoorde ik telkens schieten en mitrailleurs en schreeuwen in het Russisch. Ik had mijn raam open en alles was dus veel duidelijker te horen. Tegen een uur of zes was er weer geschiet en gerij en je hoorde “Halt.” “Wierda.” “Soldata.” “Civita.” enz. Om een uur of 7 hoorde ik opeens zeggen op straat “Dezijn overal meester. Ze hebben alles in handen!” Ik vloog naaren we waren er zo uit. Het was zo hoor. Allemaal Ze hadden alle Duitsers ’s nachts vermoord. Jost ook waarschijnlijk. We konden onze oren niet geloven. Ze hadden alles behalve de Zuid-batterij. De underground hielp ook. Men zei ’t was tot Amsterdam aan toe.’
De brief van
arriveert pas op 21 april in Heemstede. Daar horen ze het nieuws via andere kanalen en ook in flarden. Dat de Weverstraat in puin ligt, dat er 38 doden zijn, maar wie dat zijn is niet bekend. Na een slapeloze nacht krijgen ze de dodenlijst: er staan geen directe familie of bekenden op. Bij
lees je terug hoe geruchten het nieuws vervormen. Die Georgiërs - voor Texelaars zijn het al
– zijn ergens onderweg
geworden, verzamelnaam voor alles wat exotisch is.
Wie had dat kunnen denken op dat Texel? Het nieuws loopt via onder andere tante
die als telefoniste kan meeluisteren met gesprekken die ze schakelt in de centrale.
Wat
in die eerste dagen van de
precies gedaan en gezien heeft in het ziekenhuis weten we niet. Voor de
schrijft
vrij expliciet over patiënten, nu niet meer. Maar stel je voor: gewonden die binnenstromen, onder het mes het loodje leggen, terwijl het ziekenhuis beschoten wordt. Ze moet verschrikkelijke dingen hebben meegemaakt. Waarom ze er niet over schrijft bedekt een andere vraag: waarom we daar nu graag over willen lezen. Wij zoeken het grotere verhaal, maar
schrijft in een poging om grip te krijgen op een werkelijkheid die zo bestiaal is dat je die uit lijfsbehoud op afstand wil houden. Expliciet zijn is niet in haar belang.
zal het thuisfront niet onnodig ongerust willen maken.
’Ik zit nu in het zonnetje tegen eenaan te schrijven. Heerlijk hoor, je zou zo in slaap vallen. In de verte schieten ze. Straks ga ik weer naar het ziekenhuis toe en slaap er ook weer vannacht..’
In variaties komt die constatering terug.
’De laatste dagen waren rustig. Al het geschiet gaat hier overheen.’ In de weken na de
moet je je blijven afvragen wat
allemaal
niet opschrijft. De
is het nieuwe normaal geworden.
‘Af en toe nog een klopjacht’, maar het leven wordt vrij snel alweer een soort van dagelijks. Afgestompt, maar toch.
‘Merken jullie nog wel eens wat van die Russen?’ vraagt
zich op 4 mei af. Het wachten op het einde van de oorlog is een duurproef, eigenlijk vanaf Dolle Dinsdag al. Hoe te dealen met steeds oplevende hoop die vervolgens steeds verder de grond wordt ingeboord, met steeds meer ontsporing als gevolg?
verwoordt het zo:
‘Ik word hard, het kan me niks meer schelen, of liever gezegd het zegt me niks meer al die gruwelheden. Toch interesseer ik me alles voor de oorlog, het naoorlogse en het vooroorlogse. 5 jaar ligt hier tussen, 5 lange jaren. Wij zijn 5 jaar ouder geworden en weten bijna niet meer hoe het voor de oorlog was.’